Voor een Pdf-printvriendelijke versie van deze recensie Klik hier
Sluit venster

Boek en druk


Recensietekst


Bron



Gertie Evenhuis, Nico Bouhuijs

Dromen van vrede , druk 1, 288 blz.
Tijdens de Babylonische ballingschap vertellen rabbi's aan joodse kinderen de verhalen die nu met elkaar grote delen van het Oude Testament vormen.
Dit historisch verantwoorde en funktionele raam biedt gelegenheid de kinderen van nu via identifikatie te betrekken bij het gebeurde. Duidelijk wordt dat niet van wonderverhalen zonder meer, maar van heilsgeschiedenis sprake is.


Open het boekje


De ene kinderbijbel is de andere niet ..., G.J. Marseille, 1977, 1952
Gertie Evenhuis, Nico Bouhuijs

Dromen van vrede , druk 1, 288 blz.
Eén deel, alleen OT. De titel waaronder deze verhalen uit het Oude Testament in dit boek worden aangeboden, maakt al meteen duidelijk welke visie de schrijvers op dit Oude Testament hebben. Volgens hen gaat het niet om een historisch verslag van de gebeurtenissen rond het volk Israël, maar om 'verhalen die een volk overeind hebben gehouden', namelijk het volk van Israël in de periode van de Babylonische ballingschap. Het zijn 'verhalen van vroeger, verteld met het oog op de toekomst, verhalen van gisteren ter wille van morgen. Dromen van vrede.'Deze benadering van het Oude Testament is niet uniek voor deze schrijvers, maar algemeen bekend in de hedendaagse bijbelse theologie. Wel uniek is de manier waarop deze visie consequent en doordacht verwerkt is in dit boek. De schrijvers hanteren namelijk een raamvertelling, waarin aan een aantal joodse kinderen, in ballingschap in Babel, de verhalen door hun rabbi's wordt verteld. Niet zo maar verteld, maar met een duidelijk doel: de kinderen uit het raamverhaal leren hoe God met Israël in de geschiedenis is omgegaan, en hoe Israël dit ervaren en verwerkt heeft. De verhalen worden zo antwoorden op de meest wezenlijke vragen van de kinderen naar het 'waarom' van de geschiedenis van hun volk, maar ook naar het 'waarom' van deze wereld en dit leven op aarde. De joodse kinderen uit het kaderverhaal vormen een gemakkelijk identificatiepunt voor de kinderen van onze tijd, voor wie dit boek bestemd is. Waar onze kinderen vragen en opmerkingen zouden kunnen hebben bij de verhalen, worden die in de mond gelegd van de kinderen in het verhaal. Op deze manier kunnen de schrijvers heel wat punten aan de orde stellen die in de meeste kinderbijbels moeilijk liggen. Een prachtig voorbeeld van deze werkwijze biedt het verhaal van het offer van Isaak, uit Genesis 22, waaruit enkele citaten: Zo gingen die beiden tezamen. Het was koeler geworden bij de rivier. De stadsgeluiden waren op de achtergrondgedrongen, zó hadden de jongens met het verhaal meegeleefd' U zei daareven dat Abraham zijn zoon moest nemen, zijn enige . .,' zei Joram. En de rabbijn viel in: Neem jij je zoon, je enige, zei God, neem Isaák, en ga naar 't land Moria,om hem daar te offeren als brandoffer . .' Er klonken verschillende kreten vanverontwaardiging en verbazing. Onverstoorbaar vertelde de rabbi verder: "s Ochtends heel vroeg stond Abraham op . .' Maar Joram kon zich niet meerbedwingen. Verbitterd zei hij: Dat kán niet! nu hééft hij eindelijk een zoon . . Ja, en zijn enige zoon nog wel! Als hij die offert, dan houdt alles tóch wéér op!' riep Jochai gegriefd. En Oeri zei: 'Wat heb je op die manier aan al die beloften!(..)'Tenslotte kwamen ze op de plek die God genoemd had. En Abraham bouwde het altaar. Hij stapelde de houtblokken op. Toen nam hij het touw en bond zijn zoon lsaák vast, boven op het hout. 'Jochai was overeind gekomen. Zijn ogen fonkelden van verontwaardiging.'Wat gemeen!' zei hij met een lage stem. Zóiets . . zoiets zou mijn vader nooit doen!' 'Laat het goed aflopen . . . láát het alsjeblieft goed aflopen . . .' prevelde Oeri alsof hij de verteller wilde bezweren. Zoiets deden ze vroeger écht. Maar 'loopt goed af. Dat kon je toch weten!' fluisterde Joram tegen Oeri, die hem met grote ogen verwijtend aanstaarde. En hij offerde die ram, in plaats van zijn zoon.' 'Die ram had er natuurlijk al die tijd al gestaan,' fluisterde Joram tegen Oeri. 'Had Abraham het niet gezegd? God zelf zal het wel zien! 'Zien . . . hé . . .,' zei Jochai plotseling. 'Dat zei moeder ook altijd toen wij nog in Jeruzalem woonden. Dan wees ze naar de berg waarop de tempel stond, en dan zei ze: 'Op de berg zal het gezien worden!" ja,' zei Rabbi Rachiem, dat is in ons volk een gevleugeld woord geworden: God ziet hoe 't met ons moet gaan! (..) Vanuit het geciteerde verhaal kan aangeknoopt worden bij het kindbeeld dat de schrijvers hebben. a Van het goedgelovige kind is ook in deze kinderbijbel geen sprake meer. De kinderen uit de raamvertelling laten zich niets wijsmaken, zij maken opmerkingen en stellen vragen die de schrijvers kennelijk van onze kinderen verwachten, en die de kinderen in deze tijd inderdaad ook stellen. Het kind wordt aangesproken via zijn eigen verwondering over de zaken betreffende God en mens, niet door de weg van sensatie-en wonderverhalen. b Daarmee is eigenlijk ook al gezegd welk doel met betrekking tot de godsdienstige opvoeding van het kind de schrijvers voor ogen staat. Zij willen de kinderen van nu duidelijk maken dat er in het Oude Testament dingen gezegd worden die voor hen even belangrijk zijn als voor de joodse kinderen uit de tijd van de ballingschap. Zoals men op de omslag van het boek kan lezen: de verhalen van gisteren zijn - ook voor ons - verhalen van morgen. Opgemerkt zij nog, dat de canonieke opbouw van het Oude Testament in deze kinderbijbel niet terug te vinden is. De indeling van het Oude Testament en de chronologie die ons vanouds bekend is zijn op de achtergrond geraakt. Al naar gelang de kinderen uit het raamverhaal hun vragen stellen, worden de verhalen verteld. Deze werkwijze heeft als geweldig voordeel, dat een vermenging van heilsgeschiedenis en geschiedenis vermeden wordt: elk risico van historisering is afwezig.

Open het boekje


Rapport van een onderzoek naar kinderbijbels van Nederlands bijbelgenootschap en Katholieke bijbelstichting, 1972, 1952