Sluit venster


Voor een Pdf-printvriendelijke versie van deze recensie(s) Klik hier

Recensietekst


Bron


Libellen-Serie. Uitg. Bosch en Keuning te Baarn. Weer zijn drie fraaie, bonte libellen op onze schrijftafel komen zitten: Boete door ds W.A. Zeydner. waarvan dlt begin ons al dadelijk pakte: „De Scbeveningsche vrouwen in haar ingetogen kleederdracht liggen geknield op de in de duinen uitgespreide haringnetten. Zij boeten de netten. Zij herstellen de scheuren. Het woord boete hangt taalkundig samen met beter. Hier treffen we dus boete in haar meest eenvoudigen vorm aan. Merkwaardig, dat zelfs in het profane gebruik de drie elementen, die de boete tot „boete" stempelen aanwezig zijn De netten krijgen hier en daar slijtpiekken of er is een ongeluk mee gebeurd „'t Is zonde van de nog goede netten", denkt de reeder (Berouw) Hij gaat met de gescheurde netten naar de boetsters, de vrouwen, dle boeten kunnen. (Biecht). Straks, wanneer de vrouwen klaar zijn en alle netten nagekeken hebben, sturen zij haar boodschap naar den reeder: „Kom ze maar halen. Zij zijn geboet; wij geven ze vrij" (Absolutie) Het gesprek blj de bron door dr P.Stegenga Azn. Bedoeld is het gesprek uit het 4e hoofdstuk van het Johannes-Evangelie. waarvan hij nog elken dag in ons dagelijksch leven een afspiegeling ziet. Het boekje is geschreven voor iedereen, die voelt met het tijdelijk leven geen genoegen te kunnen nemen en die slechts geholpen kunnen worden door aanraking met Hem, die bij de bron zat. Maria, de moeder van Onzen Heer en haar beteekenis voor dezen tijd, door Wilma. Dit boekje sluit zlch aan blj de opvatting van Rilke. dat in de Kerstnacht voor het Kind de moeder is geboren en dat we daarom ook moeten zeggen: Hoe grooter Christus voor ons wordt, hoe grooter ook voor onze jonge meisjes en Jonge vrouwen de beteekenis van Maria wordt" De schrijfster wil meer Maria-vereering. maar niet in de mate van Rome, dat soms den Zoon bij de Moeder schijnt achter te stellenHet Vaderland, 23-11-1934

Open link naar krant op Delpher
TER AANKONDIGING. Libellen. In de Libellen-serie, een uitgave van de firma Bosch en Keuning te Baarn, waarvan we onlangs de eersten aankondigden, is nog heel wat goeds en aardigs verschenen. De bekende folklorist, de heer D.J. van der Ven, schreef er een paar, n.l. "Van Nederlandsche luilakken" en "Dank voor slank bij dominee". Dit laatste doelt op en oud volksgebruik waarbij dominee een feestmaaltijd aanbiedt als dank voor de gratis mest, die de boeren hem voor zijn tuin leverden. Gedichten-bundel zijn er vier, n.l. „Transparanten" van Jo Kalmijn—Spierenburg, "Windstilte" van W. Hessels, een bloemlezing uit de werken van Jan Luyken en nog een bloemlezing uit 't werk van Jacobus Revius. Vooral de beide laatste libelletjes ziju zeer de moeite waard. Noemen wij verder nog een stukje uitstekend proza van dr. P. Stegenga Azn. over „Het geprek bij de Bron". In no. 40 van de Libellen-serie schrijft de bekende schrijfster Wilma over „Maria, de Moeder van onzen Heer en haar beteekenis voor deze tijd". Jammer is het, aldus Wilma, die met veel talent over dit teere onderwerp schrijft, dat wij protestanten uit reactie tegen Rome nooit iets met Maria hebben gedaan, of, wat misschien nog erger is, haar practisch hebben teruggeschoven naast de-vrouw-als-iederander, al geven we theoretisch nog wel toe, dat ze de meest begenadigde is onder de vrouwen; het staat eenmaal in de Bijbel. We hebben Maria genegeerd, tot groote schade voor ons, Protestantsche Christenen.Ds. W.A. Zeydner handelt in no. 42 van de Libellen-serie over: „Boete", waarin hij de biecht van de R.K. kerk bespreekt. Naar aanleiding hiervan zegt hij: Vurig bid ik God, dat ik de tijd nog mag beleven, waarop vóór het Heilig Avondmaal de kerk de gelegenheid moge openen tot persoonlijke biecht met de blijde verkondiging der schuldvergeving door het verzoenend sterven van Christus in Zijn opstanding. In no. 22 van genoemde serie behandelt dr. ir. H.G. van Beusekom: „Zending in een veranderde wereld". Vrienden van de zending zullen dit belangrijk geschriftje met groote belangstelling lezen. No. 37 van de Libellenserie is speciaal voor vrienden van het natuurleven. Hierin schrijft T. van Bentham Jutting over: "Het Indisch dierenleven". De verhandeling is boeiend en verrijkt de kennis omtrent de natuur in Indië zeer. Foto's verluchten de tekst. In no. 64 van de Libellen-serie vertelt mr. E. Rusman, welke vluchten de Nederlanders in de loop der jaren naar Ned.-Indië hebben gemaakt, waarbij de vlucht van de Uiver natuurlijk niet vergeten wordt, al vloog die door naar Australië. Tal van fraaie foto's zijn bij het verhaal geplaatst. No. 23 van genoemde serie: „Windstilte , bevat gedichten van W. Hessels. Wie belang stelt in het werk van de jonge Protestantsche dichters, vergete niet dit gedichtenbundeltje te lezen. Leeuwarder Nieuwsblad, 08-12-1934

Open link naar krant op Delpher
De Biecht. Herhaaldelijk komt het tot uiting, hoe vele van onze Protestantse broeders en zusters met een zeker heimwee terugverlangen naar zaken en instellingen, welke door verreweg de grootste meerderheid van de eerste „Hervormers" als superstitie of menselijke instellingen werden afgewezen. Zo is b.v. bij vele Protestanten het besef levendig geworden, dat de liturgie een waardevol element is in het kerkelijk en godsdienstig leven, dat niet straffeloos kan worden verwaarloosd. Vandaar, dat reeds door verschillende Nederlandse predikanten z.g. liturgische diensten zijn ingevoerd. Het is zelfs geen al te grote uitzondering meer, dat men door vooraanstaande Protestanten 't verlangen hoort uitspreken, om weer terug te keren naar het vroeger door hen zo zeer versmade instituut van de Biecht, opgevat, niet enkel als een algemene, maar ook als een individuele schuldbelijdenis. Als een karakteristiek staaltje van deze mentaliteit willen we vandaag eens wijzen op het voor enige tijd in de keurig uitgegeven „Libellen-serie" verschenen boekje van Ds. Zeydner, getiteld „Boete". We willen er van te voren opmerkzaam op maken, dat we door het uitlichten van bepaalde citaten uit dit boekje, van zelf een min of meer eenzijdig beeld geven van het geheel der door Ds. Zeydner uitgewerkte gedachten. Hoogst merkwaardig al is de volgende uitspraak: „Boete begint daar, waar de mens in zijn zonde met God te maken krijgt. Dit kunnen zelfs de Babylonische boetepsalmen ons leren. Bij boete gaat het niet om de vraag: Hoe vind ik de harmonie van mijn leven terug? Hoe word ik weer krachtig en blij? Hoe wordt de breuk met mijn medemens hersteld? maar het gaat om de vraag, die alle andere voorafgaat: „Hoe krijg ik een genadig God?" Zoekt eerst het koninkrijk Gods en zijn gerechtigheid en al deze dingen zullen u toegeworpen worden" (Math. 6: 33). Na al het voorafgaande hoeft niet meer gezegd te worden, dat dit zoeken van het Koninkrijk Gods niet het zenuwachtige rondzoeken is, overal en nergens, maar het getrokken worden door het licht, zoals het ontkiemend zaad in de moederbodem met zijn kiem het trekkende zonnelicht zoekt. Maar eerst moet de kiem de schaal openbreken, voor hij het zonnelicht kan volgen. Reeds in het oudste Christendom heeft de Kerk de heiligheid van de bodem, waarop de boete groeit, erkend. De boete wordt een der voornaamste sacramenten; een genade-middel van grote barmhartigheid ; een dienst aan zielen in nood. De Rooms Katholieke Kerk is trouw gebleven aan de sacramentele boete der oud-Christelijke Kerk, haar opdracht ziende in Petrus' sleutelmacht". De schrijver zegt hier niet met evenzoveel woorden, dat hij met de Katholieke Kerk de oorsprong van de Biecht als Sacrament tot Christus zelf opvoert. Hij vergist zich, wanneer hij meent, dat de aangehaalde tekst van Mattheus 16, 18— 19, de enige bijbelse grond is, waarop de Katholieke Kerk de haar door Christus gegeven macht om zonden te vergeven, baseert. Het is echter van grote betekenis, dat hier erkend wordt, dat het instituut van de Biecht moet worden teruggevoerd tot het oude Christendom. Want zonder hier een beroep te willen doen op de Overlevering als bron van de Openbaring, vragen we ons toch onmiddellijk af: hoe komt dat oudste Christendom daar anders aan dan van Christus zelf? Hoe kan zich de Kerk ín de oudste tijden de macht toeschrijven van zonden te vergeven, zo niet Christus zelf die macht aan zijn Kerk heeft gegeven ? Bovendien is het ook hoogst merkwaardig, hoe de Biecht, na door vele niet-Katholieken als een bron en een oorzaak van veel kwaad te zijn verworpen, hier door een predikant geroemd wordt als „een dienst aan zielen in nood". Dat het Ds. Zeydner met deze laatste uitspraak volle ernst is, blijkt wel uit het volgende citaat: „Laten onze Protestantse Kerken ophouden, met te discussiëren over de vraag, of de verplichte kerkelijke biecht wenselijk is. Laten zij ophouden met de vragen der liturgie te beschouwen als een liefhebberij van een klein stel fijnproevers. Laten zij uitscheiden met het forceren van een gefingeerde tegenstelling tussen Preek als kerkelijke verkondiging en Eredienst, tussen profeet en priester. Laten zij van de Oxford-groepen leren, dat wij leven in een overprikkeld geslacht, dat geen uitweg weet met zijn zonden. Laten de Protestantse Kerken haar roeping beseffen, in Christus' naam, iedere Zondag opnieuw te verkondigen de vergeving der zonden, door het geloof in Christus' belofte. Wanneer zij dit in diepe eerbied doen, zal ook de vraag der persoonlijke biecht en van het vasten weer naar voren komen, niet als uiterlijke handelingen maar als diepe behoefte van het zieleleven."Amigoe di Curacao : weekblad voor de Curacaosche eilanden, 01-06-1935

Open link naar krant op Delpher

Sluit venster